Kerstboom & Co. Naaldbomen, “fijnstofmagneten bij uitstek”. XIV
- Aart van Bel
- 1 mei 2018
- 3 minuten om te lezen
In de lucht bevindt zich fijnstof, microscopische deeltjes, die o.a. vrij komen bij industriële processen en autorijden. In fijnstof bevinden zich zware metalen (cadmium, zink, lood, arseen, nikkel), roet en verscheidene schadelijke organische en anorganische chemische verbindingen, zoals ammoniumzouten en polycyclische aromatische koolwaterstoffen, die bij onvolledige verbranding van benzine en andere brandstoffen gevormd worden. Deze chemische stoffen zijn de boosdoeners volgens krantenartikelen. Maar er zijn “meer natuurlijke” vormen van fijnstof; stofdeeltjes zonder direct giftige substanties kunnen op zich schadelijk zijn. Door wind wordt er bij droogte veel bodemstof opgewarreld, vooral in landbouwgebieden. Slopers van gebouwen, arbeiders in kalkfabrieken, mijnwerkers, misschien zelfs bakkers worden vaak aan fijnstof blootgesteld. En zeker rokers! En ook nieuwjaarsvierders lijden onder de enorme stijging van het fijnstofgehalte door het afsteken van vuurwerk in de nieuwjaarsnacht.
Waarom zijn zelfs “natuurlijke” fijnstofdeeltjes schadelijk? Fijnstofdeeltjes, die de ademhaling hinderen, worden “uitgeschakeld” door ze in longweefsel op te nemen. Uiteindelijk zorgen de enorme hoeveelheden opgehoopte fijnstof ervoor, dat de longcellen op lange termijn slecht functioneren. Voor fijnstof worden deeltjes van 2.5 micrometer als ondergrens genomen (0.0025 mm, PM 10, Engels: particulate matter). Maar misschien zijn nog kleinere stofdeeltjes schadelijker, juist omdat ze zo makkelijk door longcellen worden geaccumuleerd. Fijnstof kan onherstelbare schade aan longen en bloedvatstelsel toebrengen en is daarmee verantwoordelijk voor veel luchtwegklachten (bekend onder de verzamelnaam COPDs, chronic obstructive pulmonary diseases) en aandoeningen van het hart- en vaatstelsel. Aansprekende voorbeelden van fijnstof-aandoeningen zijn mijnwerkerslongen en rokerslongen. De aanblik van zwarte rokerslongen tijdens een studie-excursie in een ziekenhuis is me altijd bijgebleven.
Bomen staan bekend als vangers van fijnstof, wat één van de argumenten voor bomen in woonstraten is. Is dit mythe of werkelijkheid, en hoe effectief is het wegvangen dan wel? Onderzoeken laten zien dat bomen fijnstof wegvangen, maar dat de effectiviteit sterk afhangt van locatie, boomplaatsing, -soort, en -grootte en, helaas, ook van de interpretatie van de onderzoekers.
Normaliter bevindt fijnstof zich overal in gelijke concentraties met uitzondering van de grote autowegen, waar de concentraties beduidend hoger zijn. Bomen zijn dus het meest effectief als fijnstofvangers langs wegen. Daarbij moeten de bomen niet te dicht op elkaar staan, omdat het fijnstof anders blijft hangen onder een gesloten bladerdek en een tegengesteld effect bereikt wordt. Ook de omringende bebouwing en de heersende wind zijn belangrijk. Bij “trekgaten” tussen de bebouwing zal het fijnstof door de turbulentie zich niet op de bladeren kunnen vastzetten, evenals bij krachtige wind uit een ongunstige richting. Behalve de boomsoort is dus ook de locatie een doorslaggevende factor bij het wegvangen van fijnstof.
Er zijn wel aanzienlijke verschillen tussen verschillende boomsoorten. Opvallend is dat naaldbomen tot de beste fijnstofvangers gerekend worden. Recente studies (Chen en co-auteurs, 2017) lijken te bevestigen dat Pinus (den), Cedrus (ceder), Platycladus (Chinese levensboom), Larix en Chamaecyparis (dwergcipres) uitstekende fijnstofvangers zijn. In iets mindere mate geldt dat voor loofboomsoorten zoals olm, trompetboom (de beste van allemaal), meidoorn, laurierkers, esdoorn. Eiken- en wilgensoorten zijn minder geschikt. De gevonden waarden geven de ophoping van fijnstof per cm2 bladoppervlakte weer. Dus grote bomen vangen veel meer fijnstof dan kleine bomen en grote bladeren meer dan kleine. Het hangt ook van de naald/bladdichtheid af hoeveel fijnstof een complete boom daadwerkelijk uit de lucht wegvangt.
Chen L, Liu C, Zhang L, Zou R, Zhang Z (2017) Variation in tree species ability to capture and retain airborne fine particulate matter (PM2.5). Scientific Reports 7: 3206.
Comments